Volledige aftrek voor woon-/bedrijfspand
ingevoerd op 19-8-2005
Volledige aftrek voor woon-/bedrijfspand
Op 14 juli 2005 heeft het Europese Hof een gat geslagen in de Nederlandse BTW wetgeving. Tot die tijd gingen wetgever en Belastingdienst er altijd vanuit dat de Nederlandse wet voorzag in een geldige aftrekbeperking voor het privé gebruik van een tot het BTW ondernemingsvermogen behorend goed. Het Hof heeft echter korte metten gemaakt met die stelling. Weliswaar keurt de Zesde Richtlijn het bestaan van aftrekbeperkingen goed, mits die bestonden ten tijde van de inwerkingtreding van de Zesde Richtlijn. In eerdere rechtspraak op dit punt maakte het Hof echter duidelijk dat het dan wel moet gaan om een welomschreven uitzondering en niet om een algemene beperking. De Nederlandse wetgeving (het BUA) voorziet wel in welomschreven uitzonderingen voor wat betreft bijvoorbeeld de auto van de zaak, maar niet voor het woon-/bedrijfspand. Om die reden is volledige aftrek van voorbelasting op de aanschaf van een woon-/bedrijfspand mogelijk indien voldaan is aan twee voorwaarden:
- er is sprake van gemengd gebruik (privé en zakelijk)
- door een BTW ondernemer
In termen van de Zesde Richtlijn moet het privé gebruik gelijkgesteld worden met een dienst. In overdrachtelijke zin bestaat er dus een prestatie vanuit de ene broekzak aan de andere. Het probleem voor de Nederlandse wetgever is echter dat deze dienst niet in de Wet op de omzetbelasting is opgenomen en dat maakt nu juist het gat uit. Het is mogelijk om volledig aftrek te krijgen en er kan niet gecorrigeerd worden voor privé gebruik.
De berichtgeving van dit moment is dat men in Den Haag koortsachtig bezig is met reparatiewetgeving. De uitspraak van het Hof lijkt echter niet voor veel interpretatie vatbaar en het zal er dan ook van moeten komen dat de wetgever ook een fictieve dienst introduceert. Deze fictieve dienst belast dan het gebruik van een tot het BTW ondernemingsvermogen behorend goed. Het zal duidelijk zijn dat dit gebruik zich zeer lang (wat is de levensduur van een onroerende zaak?) kan manifesteren. De correctie zal daar op een reële wijze invulling aan moeten geven. Het belang van de wetgever zal echter ook zijn om de budgettaire gevolgen van deze uitspraak te beperken. Wellicht wordt om die reden aansluiting gezocht bij de herzieningsbepalingen voor onroerende zaken (termijn: 10 jaar). Hoe dan ook, het is duidelijk dat volledige aftrek en het pas later successievelijk afdragen van BTW over privé gebruik een interessant financieringsvoordeel met zich meebrengt en zolang de wetgever niets geregeld heeft zelfs een absoluut BTW voordeel.
Het verdient om die reden aanbeveling om gemengd te gebruiken panden te etiketteren als BTW ondernemingsvermogen en alle voorbelasting af te trekken. Daarbij moet echter wel met diverse aspecten rekening gehouden worden. Terugkomen op het verleden zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn wanneer de officiële bezwaartermijnen reeds zijn verstreken. Verder dient rekening gehouden te worden met
• het feit dat woon-/bedrijfspanden regelmatig aangeschaft worden door twee echtelieden of partners, van wie slechts één van beide ondernemer is;
• de omstandigheid dat bij vennoten en maten niet zonder meer etiketteringsmogelijkheden hebben omdat de stelling ingenomen kan worden dat de vennootschap onder firma of maatschap de BTW ondernemer is en niet de vennoten of maten privé; én
• het feit dat onder strikte voorwaarden ook aftrek mogelijk is voor vrijgestelde ondernemers.
Herziening op komst voor kostbare diensten
Voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting is het een bekend verschijnsel om omvangrijke (kostbare) afgenomen diensten te activeren op de balans en als investeringsbedrijfsmiddel te behandelen. In de BTW wetgeving wordt tot op heden echter onderscheid gemaakt. Investeringsbedrijfsmiddelen die aan BTW ondernemers zijn geleverd vallen onder werking van de herzieningsbepalingen. Die zijn 9 jaar + het jaar van ingebruikneming voor onroerende zaken en 4 jaar + jaar van ingebruikneming voor roerende zaken. Diensten verleend aan BTW ondernemers vallen daar echter buiten, hoezeer behandeling als investeringsbedrijfsmiddel ook gerechtvaardigd zou zijn.
In deze situatie gaat verandering komen. De staatssecretaris heeft in zijn nota van wijziging naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot bestrijding van BTW constructies, een algemene herziening op diensten geïntroduceerd. Aanvankelijk had hij in het wetsvoorstel slechts een herziening op diensten geïntroduceerd in de gevallen waarin er sprake was van een vervreemding tussen gelieerde partijen. Onder druk van onder meer de Tweede Kamer heeft hij zijn wetsvoorstel echter bijgesteld.
Karakteristiek aan het BTW stelsel is het beginsel van neutraliteit. Belaste presterende ondernemers moeten geen ‘last’ hebben van voordruk en voor vrijgestelde presterende ondernemers geldt het tegendeel. Met deze introductie wordt het neutraliteitsbeginsel meer benaderd dan in de huidige situatie het geval is.
Voor de praktijk heeft deze wetswijziging forse gevolgen. Bekend is de afweging bij de verkoop van een pand of geopteerd moet worden voor BTW heffing. De beoordeling in dat licht was altijd relatief eenvoudig. Vaststellen of het pand al meer dan 10 jaar geleden was gekocht (met BTW) en of er in het jaar van verkoop geen (ingrijpende) verbouwing had plaatsgevonden. Indien dit het geval was, bestond er geen reden voor optie. Met dit wetsvoorstel wordt dit echter anders. De belast presterende ondernemer die zijn meer dan 10 jaar oude pand drie jaar geleden heeft verbouwt heeft alle BTW afgetrokken. Levert hij het pand na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zonder optie voor belaste levering dan krijgt hij herziening van 7/10e van de verbouwing BTW. In de gevallen waarin optie niet mogelijk is, leidt dit tot een nadeel. Het is dan uiteraard zaak voor de verkoper om deze claim te verdisconteren in de prijs.
Bij landbouwondernemers kan de herziening op diensten een extra dimensie geven aan het overgaan van de landbouwregeling naar de normale regeling of andersom.
Kortom: de introductie van de herziening op diensten is geredeneerd vanuit het BTW stelsel een goede geste van de staatssecretaris. Op nationaal niveau heeft deze maatregel geen budgettaire effecten. In voorkomende gevallen kan de uitwerking ervan tot een nadeel leiden. Duidelijk is in ieder geval dat de toch al niet eenvoudige herzieningsbepalingen nog lastiger toepasbaar worden in de praktijk.
Het is niet duidelijk wanneer de beoogde wijzigingen van de Wet op de omzetbelasting in werking treden. De verwachting is dat dit nog dit jaar gebeurt.